OPLADER - vertaling in Duits

Ladegerät
oplader
acculader
batterijlader
charger
oplaadapparaat
van lader
laadtoestel
opladerbatterij
Ladekabel
oplaadkabel
oplader
oplaadsnoer
Ladestation
laadstation
oplaadpunt
oplader
opladen
Ladeschale
oplader
laadstation
Charger
oplader
Ladegeräte
oplader
acculader
batterijlader
charger
oplaadapparaat
van lader
laadtoestel
opladerbatterij
Ladegeräts
oplader
acculader
batterijlader
charger
oplaadapparaat
van lader
laadtoestel
opladerbatterij
Handyladegerät

Voorbeelden van het gebruik van Oplader in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits

{-}
  • Colloquial category close
  • Official category close
  • Medicine category close
  • Ecclesiastic category close
  • Financial category close
  • Ecclesiastic category close
  • Computer category close
  • Official/political category close
  • Programming category close
Of het feit dat we overgeleverd zijn aan de genade van een oplader?
Oder, dass wir auf die Gnade eines Ladegeräts angewiesen sind?
Het is dus gemakkelijk om QI HOCO draadloos in de auto en oplader te gebruiken.
So ist die Verwendung von QI HOCO wireless für Autos und Ladegeräte einfach.
Hij vroeg me z'n oplader te pakken.
Er bat mich, sein Ladekabel zu holen.
Geef hem een oplader.
Gib ihm das Ladegerät.
Kleren, tandenborstel, oplader en mobiel.
Anziehsachen, Zahnbürste, Ladekabel und Handy.
Pa. Heb je m'n oplader gezien?
Hast du mein Ladegerät gesehen? -Papa!
Kun je m'n oplader pakken?
Könntest du mir mein Ladekabel holen?
Nee, ik heb mijn oplader en speakers bij me.
Nein, ich habe mein Ladegerät und die Bluetooth-Lautsprecher.
Ik vergat hier m'n oplader.
Ich hab mein Ladekabel drinnen vergessen.
Je hebt mijn oplader niet?
Du hast mein Ladegerät nicht?
Jij vergat toch je oplader.
Ich dachte, du hast dein Ladekabel vergessen?
Hier is mijn oplader.
Mein Ladegerät ist hier.
Heb je een oplader?
Hast du ein Ladekabel?
Ik had m'n oplader moeten meenemen.
Ich hätte mein Ladegerät mitnehmen sollen.
Ik wil je oplader even lenen.
Ich borge nur dein Ladekabel.
Goed, oplader.
Gut, Ladegerät.
Heb jij een oplader?
Hast du ein Ladekabel?
Ik pak m'n oplader.
Ich hole mein Ladegerät.
En je neemt altijd een oplader mee.
Und du nimmst immer ein Ladegerät mit.
Pardon, heeft u een oplader?
Verzeihung. Haben Sie ein Ladekabel?
Uitslagen: 496, Tijd: 0.0495

Top woordenboek queries

Nederlands - Duits