Voorbeelden van het gebruik van Sascha in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Hij heet Sascha Zuber.
En een Bratz-pop, de make-over Sascha.
Mevrouw Zuber, Sascha is bang.
Welkom tot mijn familie, Sascha.
Sportief, Sascha.
Geloof jij in God, Sascha?
Ze heet Sascha.
Ik was vannacht niet bij Sascha.
De broer van onze Walli? Sascha Zuber?
Sascha K, WASD
Sascha en ik spraken veel over de circus.
We gaan naar Sascha.
de andere… moet met Sascha gaan praten.
Waarom hebben wij dan nog geen basisinkomen? Sascha Liebermann: lets,
Hoi, ik ben Sascha's moeder.
Sascha, bedankt.
Ik ben Sascha.
En dat is Sascha.
Sascha ligt in 't ziekenhuis.
Sascha is een jood.