BOUGER - traduction en Néerlandais

• bewegen
• verplaatsen
• gaan
• weg
• beweging
• stil
• verschuiven
• opschuiven
• blijven
• wiebelen
• opschieten
• te verroeren

Exemples d'utilisation de Bouger en Français et leurs traductions en Néerlandais

Messieurs, nous devons bouger.
Heren, we moeten gaan.

Pouvez-vous bouger vos orteils?
Kun je met je tenen wiebelen?

Ne devrions-nous pas bouger?
Moeten we hier niet weg?

Numéro cinq, vous voulez bouger un peu vers votre droite?
Nummer 5, wil je iets naar rechts opschuiven?

Certains d'entre eux sont déjà sur le point de bouger.
Sommige van hen lijken al in beweging.

Fallait pas bouger.
Hij had stil moeten blijven.

On doit bouger.
We moeten opschieten.

reste sans bouger.
houd u stil.

Viens, il faut bouger.
Kom op, we moeten gaan.

Il faut bouger.
We moeten weg.

Pouvez-vous bouger un peu?
Wil je een beetje opschuiven?

J'ai dit de pas… pas bouger.
Ik zei, geen beweging.

C'est juste lever, bouger, fermer.
Gewoon, optillen, verschuiven, sluiten.

Laisse-la bouger.
Laat toch wiebelen.

Tu ne devais pas bouger.
Je moest daar blijven.

Refuse de bouger.
Weiger te verroeren.

on doit bouger.
we moeten gaan.

Parce qu'il peut bouger.
Hij kan opschuiven.

Je peux bouger les scouts?
Mogen de scouts weg?

Arrêtez de bouger la tête.
Hou je hoofd stil.