Examples of using Cursus in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Inschrijven voor de cursus externe audit van een ISO 9001:2008 managementsysteem.
De cursus heet"Sexy Moeder, Gelukkige moeder.
Ja, die krijgen ze op de cursus.
De coach heeft zijn cursus afgerond.
Op cursus.
Deze cursus wordt op locatie gegeven in een kleine groep.
Een cursus wordt enkel door MyRoute-app georganiseerd in Nederland.
De duur van de cursus is een academisch jaar.
Cursus met een duur van 1 dag, vindt plaats.
De cursus zal van start gaan op dinsdag 13 september.
Ben je ook zo enthousiast op je cursus?
Je geeft vandaag cursus.
Geen probleem. Wacht. Een crash cursus voor de motor.
Je volgt de cursus in een taal die je spreekt en begrijpt.
Het verlengen van een cursus is ook geen probleem.
CRUCERO wordt gepubliceerd Cursus Media, Frankfurt.
Boeken en cursus voor mensgericht design.
Ja, ik heb een cursus vanavond.
Ik kom te laat voor m'n cursus.
Zeg dat het een cursus zelfverdediging is.