Examples of using De echtgenoot in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
De echtgenoot die.
De beste echtgenoot.
Allereerst… de echtgenoot is weer gezellig thuis!
De echtgenoot of de geregistreerd partner van een Turkse werknemer.
Plukken de echtgenoot met mijn dikke dikke penis.
Hou de echtgenoot in de gaten.
Zie je de echtgenoot nog steeds?
Dit is de echtgenoot van mijn man.
Bent u er zeker van dat de echtgenoot niet betrokken is bij Reddington?
De echtgenoot links.
Ik zal de echtgenoot krijgen.
Wanneer komt de echtgenoot, Lou?
De echtgenoot heet Barnes. B-a-r-n-e-s.
De echtgenoot nagaan of de vrouw met wie hij was?
De echtgenoot heeft haar bloed aan zijn handen.
Hij is de beste echtgenoot en minnaar!
En de echtgenoot kan de baby meenemen.
Maar de echtgenoot kan ook tekenen.