Examples of using Ploert in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Je kent die ploert?
Ik ben het gewend dat hij een ploert is.
Dat klinkt niet overtuigend. Ploert.
Jaar geleden had ik die Shabandar een ploert genoemd.
Wat een ploert.
Ik ben tenslotte geen ploert.
Dan denkt Nancy dat ik een ploert ben.
De bruidegom is een ploert. Helaas.
Helaas. De bruidegom is een ploert.
Je bent een ploert.
Het heeft niets met mij te maken. De ploert.
John, jij bent een ploert.
Jij ploert!
Jij ploert!
Ploert, ik.
Met dank aan die ploert van een Müntze, nou hebben ze Tim te pakken.
Jij ploert! Mr. Poe!
Jij ploert! Mr. Poe!
Ploert.- Vooral haar rechterhandpalm.
Laat die ploert gaan!