Examples of using Schatrijk in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Wie dat ook is, ik maak hem schatrijk.-Roanoke.
Bauer kwam met een voorstel dat ons schatrijk zou maken.
De winst verkregen uit deze economische methodologie maakte meneer Rothschild schatrijk.
Dat wapen maakt me schatrijk, ouwe.
En bovendien was ze schatrijk.
Wie dat ook is, ik maak hem schatrijk.-Roanoke.
De winst verkregen uit deze economische methodologie maakte meneer Rothschild schatrijk.
ben ik schatrijk.
Je bent niet alleen schatrijk.
Familie van advocaten, schatrijk.
Niet iedereen is schatrijk.
zou ik schatrijk worden.
Chanel is schatrijk.
Je bent niet alleen schatrijk.
Zijn vader is schatrijk.
We zijn nu schatrijk.
Hij is het. Hij is schatrijk.
Z'n oma is schatrijk.
Mrs Renborn moet schatrijk zijn.
En ze was schatrijk.