Examples of using Zwegen in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
We zwegen over Kens dood
Mijn leerlingen zwegen uit angst.
Aan tafel zwegen we vaak.
Zwegen ze plotseling. Toen ik vanmorgen het lab binnenkwam.
We zwegen over Kens dood
Gabriel en Kristina zwegen over de deal.
Maar papa en ik, wij zwegen veel.
En zich verwonderende over Zijn antwoord, zwegen zij stil.
En zich verwonderende over Zijn antwoord, zwegen zij stil.
Gallo en zijn dochter zwegen.
dus zwegen we.
Waren er aanwezigen die zwegen?
Ik dacht dat ze 's nachts zwegen.
Het punt is niet dat zijn vrienden zwegen.
Zij zwegen echter over het aanspreken van het meisje
De soldaten zwegen en keken naar Alice,
niemand ging naar bed en nu zwegen we gewoon.
Lucas 9:36-"En zij zwegen en verhaalden in die dagen aan niemand iets van hetgeen zij gezien hadden.
Voor het eerst in lange tijd zwegen de kanonnen en konden overlevenden denken aan een toekomst.
Als ze vragen waarom we zwegen, zeggen we omdat Puskás dood is.