Voorbeelden van het gebruik van Karin in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Elof, hast du die Waffe mal an Karin verliehen?
Elof, heb jij het wapen aan Kari uitgeleend? Karie?Thierry, warum ist Karin nicht drangegangen?
Karin hat angerufen, Karin Grimstad.
Karin belde, Karin Grimstad.Sind Sie sicher? Karin?
Weet je dat zeker? Karie?Das geht auch mich und Karin an.
Het gaat mij en Karie ook aan.Ich bin Karin Rasenberg.
Ik ben Karin Rasenberg.Ich muss auch mit Karin sprechen, nur.
Ik moet ook met Karie praten.Ich hab was von dir gelernt, Karin.
Ik heb iets van je geleerd, Karin.Wenn Björn weg ist und Karin nicht mehr weint.
Als Björn weg is en Karin niet meer huilt.Karin? Wozu denn das? Nein?
Nee, waarom zou ik? Karie?Ich muss aber auch mit Karin sprechen.
Ik moet ook met Karie praten.Das sind meine Freunde Henrik und Karin.
Dit zijn mijn vrienden Henrik en Karin.Wir müssen Karin suchen.
We moeten naar Karin zoeken.Mark und Karin sind beide 40 Jahre alt,
Karin beschließt, bei ihrem Mann und ihrer Familie zu bleiben.
Karen besluit om te kiezen voor haar man en gezin.Karin geht ihren Weg.
Liane gaat op pad.Karin ging es ganz genauso.
Met Karin ging het precies zo.Karin, auf diesem Campingplatz im September 2015 7,3.
Vrancken, op deze camping in juli 2015.Karin auch. Kluge Ladys.
Karen ook. Slimme dames.Karin auch.
Karen ook.
