TIMO - vertaling in Nederlands

• timo

Voorbeelden van het gebruik van Timo in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Timo kam vorbei.
Timo kwam me bezoeken.

Timo liebt eine andere.
Timo is verliefd op iemand anders.

Timo ist nervös.
Timo is hardstikke scherp.

Was ist passiert? Timo.
Timo.- Wat is er gebeurd?

Ich liebe Timo.
Ik hou van Timo.

Timo. Man sieht sich.
Timo. Zie je later.

Und Dick und Timo?
En Dick en Timo?

Aber Timo liebt jemand anderen.
Maar Timo houdt van iemand anders.

Los geht's, Timo!
Vooruit, Timo!

Warum braucht Timo Geld?
Waarom heeft Timo geld nodig?

Was ist mit Timo?
Hoe zit het met Timo?

FINNLAND Timo KAUPPINEN Arbeitsministerium Forschungsabteilung.
FINLAND Timo KAUPPINEN Eenheid Onderzoek Ministerie van Arbeid.

Liebst du Timo?
Hou je van Timo?

Und das muss Timo sein.
Dit moet Timo zijn.

Du rufst jetzt Timo an.
Bel jij Timo nu maar.

Sie kennen Timo nicht.
Je kent Timo niet.

Timo. Man sieht sich.
Zie je later. Timo.

Timo, bist du hier?
Timo, ben je hier?

Und Timo ist keins von meinen.
Timo is het mijne niet.

FINNLAND Timo KAUPPINEN Arbeitsministerium Forschungsabteilung.
Timo KAUPPINEN Ministerie van Arbeid Eenheid Onderzoek.