ONE WORD - vertaling in Nederlands

• één woord
• eén woord
• 1 woord
• er een woord
• eèn woord
• nog een woord
• één woordje

Voorbeelden van het gebruik van One word in het Engels en hun vertalingen in het Nederlands

And you're dead. One word.
Eén woord en je bent dood.

One word. nightingale.
Eèn woord: Nightingale.

He said one word before he died… Vane.
Hij zei één woord voor hij stierf: Vane.

Uh, um… amazing is-- is one word for it, yes.
Uh, um… geweldig is er een woord voor, ja.

He would picked up one word of French.
Hij pikte één woordje Frans op.

She says one word and you take her side. What?
Zij zegt 1 woord en jij kiest haar kant. Wat?

One word- yes or no.
Eén woord, ja of nee.

I have one word for you, Kwesi.
Ik heb één woord voor je, Kwesi.

One word, love: curiosity.
Nieuwsgierigheid.- Eèn woord.

No, yeah, that's one word for it, yeah.
Nee, ja, dat is er een woord voor, ja.

And she knew one word of English. Oui.
En zij kende één woordje Engels. Oui.

One word to Watkins and you're there.
Eén woord aan Watkins en je bent er.

Sometimes one word can… change everything.
Soms kan één woord alles veranderen.

The house was really true in one word fantastic.
Het huis was werkelijk waar in 1 woord fantastisch.

And but one word with one of us?
Maar één woordje met één van ons?

And I will kill you. One word.
Eén woord en ik vermoord je.

But one word got said more than any other.
Maar één woord wordt meer gezegd dan enig ander.

The breakfast was in one word amazing;
Het ontbijt was in 1 woord geweldig;

But one word from a foreigner and you drop the case?
Maar één woordje van een buitenlander en je laat de zaak al vallen?

One word from her… I'm gone.
Eén woord van haar… en ik ben weg.