ROBSON - vertaling in Nederlands

• robson

Voorbeelden van het gebruik van Robson in het Frans en hun vertalingen in het Nederlands

Robson est rentré chez lui.
Robson is thuisgekomen.

Robson a perdu, point.
Robson verloor, punt.

Robson, tu es là?
Robson, ben je daar?

Elle m'a quitté pour Robson.
Ze verliet me voor Robson.

Robson et Schillinger sortent aujourd'hui.
Robson en Schillinger gaan vandaag terug.

Il a travaillé pour Robson.
Hij werkte voor Robson.

Je vous envoie quelqu'un, Robson.
Ik stuur je iemand, Robson.

Dernière adresse connue, 2166 Robson.
Laatst bekende adres is 2166 Robson.

Robson, il est à moi.
Robson, hij is van mij.

Et tu y tiens à ce Robson.
En omdat je om Robson geeft.

Mme Robson a été sérieusement blessée.
Mrs Robson raakte zwaar gewond.

Juqu'à ce que Wendy Robson le lui vole.
Tot Wendy Robson het van hem stal.

Robson se marie à Elsie en 1955.
Robson was sinds 1955 getrouwd.

Wendy Robson, la mère de Finn.
Dat is Wendy Robson, Finn's moeder.

Mais tu sais que Robson est têtu.
Maar je weet hoe koppig Robson is.

Non, moi et Robson on travaillait.
Nee, Robson en ik moesten werken.

Robson et Hoyt veulent vous voir mort.
Robson en Hoyt willen u dood.

Dis un seul mot, Robson.
Zeg nog iets, Robson.

Ce n'est pas leur faute, Robson.
Zij kunnen er niks aan doen, Robson.

Tu as poignardé Schillinger et Robson pour me défendre.
Jij stak Schillinger en Robson voor me neer.