Voorbeelden van het gebruik van Chip in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Deze chip overheerst de software van het systeem.
Hij draagt een chip.
Chip, heb je water?
De camera's reageren op de beweging van de chip.
Ik heb de chip, Paige.
Waar is de chip?
Chip, dit is mijn droomhuis.
Een elektromagnetische puls kan het circuit van de chip vernietigen.
En dit is mijn zoon Chip.
Waar is die chip?
Chip was boos op me.
Wil je Benedenwerelders onvrijwillig een chip geven?
Ze heeft een chip.
Chip, alsjeblieft.-Nee, het is oké.
Het dier moet geïdentificeerd kunnen worden door middel van een chip.
Patterson heeft me verteld over de chip.
Chip heeft me hierheen gestuurd. Nee, eigenlijk niet.
kunnen we een schone kopie van de chip maken.
Hij heeft de chip.
Chip, niet.