Voorbeelden van het gebruik van Lars in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Lars bach, op deze camping in juli 2015 6,2.
Lars Jensen woonde hier twee jaar.
Lars, die zijn broer doodschoot.
Lars, wat vind jij van wat Marie net heeft gezegd?
Lars, dit zijn Stig en Kaj.
Lars, ik wil je voorstellen aan mijn managing director.
Lars, ik heb vakantie.
Lars, je bent er snel bij!
Lars, en de slaaf van Chekov, waar komen die vandaan?
Lars, we zijn dol op clubdansen!
Lars, het is te laat.
Lars, ik wil je voorstellen aan mijn magager.
Lars, ik zei…!
Lars, dit is belangrijk voor me.
Lars, ik mis drie actiefiguurtjes.
Lars, dit is mijn man.
Lars, heb je Erik al ontmoet?
Lars, dat zou ik nooit doen.
Dit nummer kan Lars zijn of Charlie Fly.
Lars heeft me dit aangedaan.