Voorbeelden van het gebruik van Michi in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Michi is er nog niet.
Michi, mag ik erbij?
En voor Michi, idioot!
Michi, gaat het?
Michi? Ik moet gaan?
Wanneer komt Michi terug?
Michi, hoe gaat het?
Michi heeft de cijfers bekeken.
Ik vertrouw je. Michi?
Heb je Michi niet begrepen?
Alles in orde? Michi?
Wat doe jij hier? Michi.
Michi werkt met hen samen.
Ik ben het. Michi?
Michi, het spijt me echt.
Je bent zo'n schat, Michi.
Michi, het spijt me echt.
Ben je jaloers, Michi?
Je hebt bezoek.-Michi?
Michi en Lorenz kunnen het aan.