Voorbeelden van het gebruik van Grootouders in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Wat doen je grootouders?
Familie, dat zijn grootouders, kinderen.
We zijn twee bezorgde grootouders.
Heb je weer ruzie met je grootouders?
Kan z'n zoon mooi naar de grootouders.
En geen grootouders?
Neefjes, grootouders.
Neven, nichten, grootouders.
ze woont met haar zus bij haar moeder en grootouders.
Zemdegs heeft een Letse achternaam en van zijn moeders kant heeft hij Litouwse grootouders.
De eerste jaren van haar leven woonde Wagenkecht bij haar grootouders.
Hij is van Nederlandse afkomst; alle vier zijn grootouders zijn geboren in Nederland.
Ook mijn ouders en grootouders hadden het.
S Avonds zit Charlie met zijn grootouders en luistert naar hun verhalen.
Sommigen denken dat Millennials raciale spanningen is onze grootouders probleem.
Je kunt bij je grootouders gaan wonen.
De gast voelt zich als grootouders thuis.
U kunt meerdere kopieën aanmen om aan de grootouders van uw cherubijn te geven.
En Micah koos z'n grootouders?
Het zijn je grootouders.