Voorbeelden van het gebruik van Tish in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Buenos días, Tish.
Tish fue a buscarla.
Tish gaat haar ophalen.Tish, estoy lista.
Tish, ik ben klaar.No quiero que Tish.
Ik wil niet dat Tish dat.Sra. Kennedy, es Tish.
Mrs Kennedy, ik ben het. Tish.Hola, Tish, amigo.
Hallo, Tish, oude vriend.Tish, puedes hacerlo, amor.
Tish, je kunt het, lieverd.Creo que no, Tish.
Dat lijkt me niet, Tish.Te toca, Tish.
Jij bent, Tish.Tish y Fonny se enamoraron.
Tish en Fonny zijn smoorverliefd op elkaar.Todas las personas excepto Tish.
Iedereen behalve Tish.Como sea, Tish Atherton.
Maar goed, Tish Atherton.¿Qué demonios hace Tish aquí?
Wat doet Tish hier?Tish, no lo empeores.
Tish, maak het nu niet erger.Tish dijo que sería mejor aquí.
Tish zei dat het hier beter zou zijn.Lnvolucra a Tish y a Greg.
Het gaat om Tish en Greg.Tish, es el diminutivo de Platisha.
Tish is een afkorting van Platisha.¡Tish no es tú, Madelyn!
Tish is niet zoals jij, Madelyn!Tish, pues bien, Tish. .
Tish. Goed dan… Tish y Skye. Trabajan en el bar.
Tish en Skye, deden de bar.
