Examples of using Chip in Dutch and their translations into English
{-}
- 
                        Colloquial
                    
 - 
                        Official
                    
 - 
                        Ecclesiastic
                    
 - 
                        Medicine
                    
 - 
                        Financial
                    
 - 
                        Computer
                    
 - 
                        Ecclesiastic
                    
 - 
                        Official/political
                    
 - 
                        Programming
                    
 
Deze chip overheerst de software van het systeem.
Onze dekmantels staan op die chip.
Mijn favoriet: chocolate chip.
Hebben ze soms een chip bij me geïmplanteerd.
Maar zo'n chip kan er gewoon niet af vallen.
Er zit een soort olie op de chip.
Je chip. Nee, niet de chip.
Nu moet je alleen nog een chip.
Chip en ik kijken wel bij de taxi's.
Die inbraak was niet om de chip te stelen.
Met of zonder die chip in je hoofd.
De chip van de klok is doorgebrand.
Frederick Balagadde: Bio-lab op een chip.
De liefde?- De chip.
Belasting op de ophaling van de containers met chip.
Hij wil de chip.
Geen ingeslikte chip.
Wij kunnen de RFID-tag of chip encoderen of uitlezen.
Hou je van peanut Butter en chocolate chip koekjes?
Je kan ze geen chip inplanten.