Examples of using Hem uitnodigen in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Daarom moet je hem uitnodigen.
Ik ga hem uitnodigen.
Laten we hem uitnodigen.
Je kunt hem uitnodigen.
Laten we hem uitnodigen.
Hem uitnodigen om zijn geld te stelen?
Moest je hem uitnodigen?
Wil je hem uitnodigen om te komen eten?
Wil je hem uitnodigen voor een gastcollege?
Kun je hem uitnodigen?
Mag ik hem uitnodigen?
Ik wil hem uitnodigen om met ons allen te komen eten.
We moeten hem uitnodigen voor al onze feestjes.
Haar broers kwamen hem uitnodigen voor z'n bruiloft.
Zal ik hem uitnodigen?
Zullen we hem uitnodigen?
Zal ik hem uitnodigen?
Ik kan hem uitnodigen, dan kun je hem ontmoeten.
Ik moest hem uitnodigen van haar.-Natuurlijk.
We moeten hem uitnodigen voor het eten.