Examples of using Hij is niet getrouwd in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Hij is niet getrouwd.
Hij is niet getrouwd.
Hij is niet getrouwd en zingt graag bij het kerkkoor.
Nee, hij is niet getrouwd.
Hij is niet getrouwd.
En hij is niet getrouwd.
Hij is niet getrouwd. Hij is weduwnaar.
Hij is niet getrouwd, hij liegt.
Hij is niet getrouwd. Ik blijf.
Op Facebook. Hij is niet getrouwd.
Wel, hij is afstandelijk. Hij trekt zicht terug de laatste tijd… Hij is niet getrouwd en hij is geen kind meer.
Jij bent niet getrouwd, hij is niet getrouwd, dus er is geen gelofte.
Hij is niet getrouwd, hij heeft geen kinderen, hij is de
Hij was niet getrouwd.
Hij was niet getrouwd en liet geen kinderen na.
Hij was niet getrouwd en had geen kinderen.
Hij was niet getrouwd en met zijn dood verdween ook zijn erfelijke titel van baronet.
Hij was niet getrouwd.
Hij was niet getrouwd, had geen kinderen.