Examples of using Lothar in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Schiet op, Lothar.
Lothar, niet?
Er is iets met Lothar.
Wie? Je broer Lothar.
Lothar FISCHER voor groep III.
Lothar moet haar ontvoerd hebben.
Broer Lothar.- Wie?
Goed je te zien, Lothar.
Het wachtwoord is'Lothar'.
Ingrid en Lothar waren geweldige gastheren.
Het wachtwoord is'Lothar'.
Lothar? Hij is mijn broer.
Lothar en haar vrouw waren erg vriendelijk.
Een groot compliment aan Lothar en Laura.
Hij is mijn broer. Lothar?
Ingrid en Lothar waren zeer gastvrij.
Leid ons tegen de Orcs, Lothar.
Vind meer informatie over: Lothar Brix.
Je broer Lothar.- Wie?
Lothar zei dat je hem slecht behandelde.