Examples of using Verpleger in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Ik ben zijn verpleger.
Ik ben de verpleger die haar leven probeerde te redden.
Er is niets dat een verpleger kan doen voor hem wat wij niet kunnen.
Verpleger, kun je deze man helpen?
Ik dacht dat je verpleger was.
Hou vol! Snel, verpleger.
Een verpleger die ik van vroeger ken.
Elke patiënt, elke arts, elke verpleger.
Er loopt hier wel ergens een verpleger rond.
Wat? dat er niks aan de hand is. De verpleger zei?
Nee, ik ben een verpleger.
Over kandidaten gesproken, ik hoorde dat je verpleger Dawson bijna de beste van de klas was.
Alles wat we nu nodig hebben is een verpleger.
De vrouw vermoordde de verpleger.
Wat? dat er niks aan de hand is. De verpleger zei.
Misschien met de verpleger.
Alleen niet als verpleger.
Wil iemand een verpleger roepen.
Je manifesteert Lucifer door de verpleger.
Hou vol! Snel, verpleger.