PFLEGER - vertaling in Nederlands

• verzorger
• broeder
• verpleegster
• zuster
• verpleger
• verpleegkundige
• oppasser
• verpleeghulp
• zaalhulp
• thuisverzorgers

Voorbeelden van het gebruik van Pfleger in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Ich sagte, Pfleger, sind Sie taub?
Ik zei: Oppasser, ben je doof?

Pfleger, bitte. Vorsicht, Vorsicht.
Broeder, alsjeblieft. Doe voorzichtig.

Ist der Pfleger da?
Is de verzorger er?

Es geht. Ich kann einen Pfleger rufen.
Ik kan een zuster oppiepen. Het gaat prima.

Pfleger Sie sind die Lady, die wegen Sarah Price angerufen hat?
U bent die verpleegster die over Sarah Price had gebeld?

Hi, Pfleger Wally.
Hoi, verpleger Wally.

Derzeit arbeitet er als Pfleger im gleichen Krankenhaus wie Dr. Braga.
Hij werkt nu als zaalhulp in het ziekenhuis waar dr. Braga werkt.

Pfleger, ich spreche mal mit der Frau Doktor.
Broeder, ik neem de dokter even apart.

Oh! Pfleger organisiert Hinweise zu Mustern, die zur Identifizierung von Diagnosen dienen.
Org-aniseren… Verpleegkundige organiseert data in patronen… die leiden tot identificatie… van de diagnose.

Es kommt sicher bald ein Pfleger.
De zuster komt er zo aan.

Der Pfleger sagte dem Sheriff,
Een oppasser vertelde de sheriff

Ihrem Pfleger, Paulo Mendez, haben Sie vermutlich Drogen verkauft.
Aan haar verzorger Paulo Mendez heeft u volgens ons drugs verkocht.

Ja, ein Pfleger.
Ja, een verpleegster.

Er ist Pfleger.
Hij is een verpleger.

In Boston bin ich Pfleger.
In Boston ben ik een verpleeghulp.

Wenn Pfleger Hilfe benötigen.
Wanneer thuisverzorgers hulp nodig hebben.

Oh, doch. Pfleger Karl Hoffman.
Jawel. Broeder Karl Hoffman.

Er sieht aus wie ein Pfleger, aber ich habe ihn noch nie gesehen.
Hij is gekleed als zaalhulp, maar ik zie 'm voor 't eerst.

Ein Pfleger kommt bald.
De zuster komt zo.

Ist er Arzt und Pfleger, oder ist er gar kein Arzt?
Dus hij is dokter én verpleegkundige, of gewoon geen dokter?