Voorbeelden van het gebruik van Kanadier in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Die Kanadier sind hier.
Ich bin Kanadier.
Ich habe die Kanadier nicht hergeholt.
Ik heb de Canadezen hier niet gebracht.Nein, Kanadier.- Tommy Chong ist kein Kanadier.
Tommy Chong is niet Canadees. Nee, Canadees.Inder, Australier und Kanadier.
Indiërs, Australiërs en Canadezen.Kyles Bruder ist Kanadier.
Kyle z'n broer is Canadees.Wie heißt er? Kanadier.
Hoe heet hij? Canadezen.Nenn mich nicht Kanadier.
Noem me geen Canadees.Wir haben Kanadier.
We hebben Canadezen.Wir sind im Wald. Das ist ein Kanadier.
We zijn in het bos. Hij is Canadees.Sie wollen nicht, dass ihn die Kanadier kriegen.
Ze willen niet dat de Canadezen hem hebben.Und er ist kein Kanadier.
Hij is geen Canadees.Meine Eltern sind beide Kanadier.
Mijn beide ouders zijn Canadezen.Terrance und Phillip sind Kanadier.
Terrance en Phillip zijn Canadees.Bis ich erfuhr, dass er Kanadier ist.
Totdat ik erachter kwam dat het een Canadees was.Wir werden Kanadier.
We worden Canadezen.Das sind Kanadier.
Dat zijn Canadezen.Ich war fünfter Kanadier auf dem Mars.
Ik was de vijfde Canadees op Mars.Sie sind… Er ist nicht Kanadier, sondern Amerikaner.
En u bent… Hij is geen Canadees, maar een Amerikaan.Fahren wir an die Grenze und bespucken Kanadier.
Naar de grens rijden en Canadezen uitjoelen?
