Voorbeelden van het gebruik van Jack in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Jack jarig.
Jack, jij werkt op een kantoor.
geel jack.
Jack wacht op me in de bar.
Jij en iktegen Jack en Roz!
Jack zijn eten aan het halen?
Heb je dat jack gestolen?
Jack, je telefoon.
Jack Ryan, op de vlucht voor justitie.
Was het Lou? De auto van Jack ontplofte.
Hij heeft z'n jack uitgetrokken.
Jack, heb jij de sojasaus gezien?
In de stad met Jack Mindy.
U had de bebloede kleren van Jack bij u.
We moeten je jack uitkrijgen.
Waarom? Amy. Jack, dat kun je niet maken.
Credit card, rijbewijs. Jack Rippner.
Jack en Emma's baby in Jack en Emma's huis.
Marge, hoe heb je mijn jack zo schoon gekregen?
Jack heeft mij niet verlaten.