Voorbeelden van het gebruik van Jakob in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Jakob, laten we gaan.
Ik ben het, Jakob.
Jakob Grimm, jij bedplassende zeikerd.
Wie? Ida, Jakob, Amelia en ik?
En… we leren om opnieuw te leven. Toen kwam Jakob in ons leven.
Ik heb iets voor Jakob.
Morgen ben ik weg, Jakob.
Ben je Rabbi Jakob of niet?
Jij, ik en Jakob.
Hij is het antwoord. Jakob.
Ik zie Jakob.
Ik trouw met Jakob.
Bilha werd zwanger en baarde Jakob een zoon.
Ik kom zo bij je.- Beneden, Jakob.
Niet nu, Jakob.
Ik heb iets voor Jakob.
Twee moorden. Eerste Frederick, en toen Jakob.
Madame… je herinnert je Jakob wel, graaf de la Gardie?
Opa Jakob schijnt er het meest van te weten.
Opa Jakob was de hele dag uit bed,