Voorbeelden van het gebruik van Marthe in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Zuster Marthe verzorgde hem.
En Marthe kreeg Jack.
Weet Marthe ervan?
Zal ik Marthe bellen?
Het ligt vast bij Marthe.
Ik hou van je, Marthe.
En dat hoorde Marthe Daubreuil.
Het is zuster Marthe!
We ontslaan Marthe en Robert.
Ik begrijp het, Marthe.
Marthe is een geduchte tegenstandster.
Zet de oven lager, Marthe.
Ik wil Marthe iets vragen.
Marthe? Ik weet het niet.
Het is tijd, Marthe.
Marthe, de havens worden bewaakt.
Politieagent Marthe Jusserand. Marthe Jusserand.
Marthe. Ik hou van je.
Kan ik zuster Marthe spreken?
Marthe, ik moet naar Luzarne.