Voorbeelden van het gebruik van Marty in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Marty is mijn mentor.
Met een klein warmtefront… Welkom thuis, Marty.
Marty, ik hou van jou.
Martin Bellamy, maar noem me maar Marty.
Marty, alsjeblieft, doe je hemd uit.
Met Jennifer en jou gaat het goed.- Nee, Marty.
Marty wilde hem niet afstaan?
Je kan niet met mij mee, Marty.
Op bezoek bij je zoon?- Marty.
Wacht even. Dat meen je niet, Marty.
Marty, nu moet je niet in paniek raken.
Where's Marty?
Misschien moet je Marty vertellen dat Patrick zijn vriend is.
Wat zei Marty Puccio over mij?
Marty, ik maak me zorgen over jou.
Als Marty zijn auto hier is,
Heb je Marty al gesproken?
Dr Finch, Marty heeft 39 graden koorts.
Herinner je je Marty nog, de buschauffeur?
Dit is voor Marty. Dat was het.