Voorbeelden van het gebruik van Worth in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Directeur Worth.
Worth, alstublieft.
Dat was Worth.
Mr… Worth?
Meneer… Worth?
Ach, arme Worth.
Mulberry Street… Worth.
Worth. Mulberry Street.
Worth gaat voorop.
Ik zoek professor Worth.
Adam Worth de vierde.
Firlock woonde in Fort Worth.
We gaan naar Fort Worth.
Beste frisdrankverkoper van fort worth.
Hij woont in The Worth.
Beantwoordt de vraag, Worth.
Een telegram naar Fort Worth.
De hoofdplaats is Fort Worth.
Waar? Fort Worth?
Worth, stoor alle signalen.