Voorbeelden van het gebruik van Indruk maken in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Met jouw auto indruk maken.
Ik kan geen indruk maken op die man.
Kennelijk moet ik indruk maken.
Maar indruk maken op Shakun Kothari is niet gemakkelijk.
Je weet hoe uniformen indruk maken op de Congressionelen.
Ik moet dus indruk maken.
Ze wilde indruk maken op Daniel. Zo naïef.
Wil je indruk maken op Eema?
Geen enkel nieuwsanker wil in het veld werken. Een indruk maken.
Ze wilde indruk maken op Daniel. Zo naïef.
Dat zal indruk maken op de toelatingscommissie. Gewapende overval.
Dat zou indruk maken.
Niets interesseert me minder, dan indruk maken op jou.
Je wilt indruk maken op je vrienden? Dus, luister?
Dat zou wel indruk maken.
Maar, Jules, onze relatie gaat niet over indruk maken op andere mensen.
Dus, luister… je wilt indruk maken op je vrienden?
Dat zal indruk maken.
Tran blijft indruk maken.
Dat is veel beter. Een majoor moet indruk maken op zijn mannen.