Voorbeelden van het gebruik van Jesus in het Nederlands en hun vertalingen in het Engels
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Um, mijn naam is Jesus.
Jesus! Doe het! Doe het!
Neemt de helft. Maar Pope Sweet Jesus.
Jesus! Doe het!
Nee, Byron, eigenlijk. Jesus christus.
Jesus, niet alweer zo één.
Oh, ik hou van je, Jesus.
Jesus, jij verdomde.
Nee, hij is bij Jesus en Daryl.
Niet Jesus van de bijbel, Jesus van noord Philadelphia.
Jesus, wat een harmonie.
Jesus, wil jij ons helpen, alsjeblieft?
Jesus, dit is geen spel.
Jesus, zeg hallo tegen Buffy en Suzie.
Jesus, jij bent zielig.-Terry.
Jesus, het is tijd voor je pillen.
Jesus, wacht. Hallo?
Jesus, wacht. Hallo?
Jesus, we moeten gaan.
Jesus, Bernhardt is 23 jaar oud.