Voorbeelden van het gebruik van Carlson in het Nederlands en hun vertalingen in het Frans
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Computer
-
Programming
Carlson heeft gelijk.
Orders van Carlson.
Carlson, donderdag?
Niet weer, Carlson.
Ik ben Hedra Carlson.
Jij niet, Carlson.
Carl Carlson bewees dat.
Voor Nelda Carlson.
Ik ben Liz Carlson.
Carlson is de pedalen kwijt.
Je moet Carlson bellen.
Carlson heeft dus gelogen.
Luitenant Carlson, mevrouw.
Ik ben luitenant Carlson.
En vergeet Miss Carlson niet.
Wat zei Carlson?
Mijn naam is Phil Carlson.
Carlson, met een 'C.
Harry Carlson van de koekenpan.
Je moet dit goedmaken met Carlson.