TIM - vertaling in Nederlands

• tim
• tim's

Voorbeelden van het gebruik van Tim in het Spaans en hun vertalingen in het Nederlands

Tim no tiene nada que sea pequeño.
Bij Tim is er niks kort.

Estoy muy agradecido a Tim Kelly y por este maravilloso día de fiesta.
Ik ben zeer dankbaar voor Tim en Kelly voor deze heerlijke vakantie.

Tim casi pierde una pierna.
Tims been was bijna opgegeten.

Porque si se trata de Tim el prisionero, nos van a cerrar.
Want als het Tim de gevangene is, dan gaan ze ons opdoeken.

Tim muy amable y discreto.
Lorna is erg vriendelijk en aangenaam.

¿Cómo estás, Tim?
Hoe gaat het Tim?

Tú eres más de la clase de Tim Tebow y Joe Biden.
Jij bent meer een Tim Tebow of een Joe Biden.

Tim me dijo que estás en la universidad.-¿Tim?
Ik hoorde van Tim dat jij ook nog studeert. Van Tim?

Tim… resulta
Met Tim kan ik goed praten

Tim dice que el juego es
Volgens Tim is gokken een soort ziekte,

Escucha Tim, algo paso en la casa, pero no fue sobrenatural.
Luister naar me Tim. Er is iets gebeurt in het huis.

Vamos Tim, esto no es chistoso.
Kom op Tim, dit is niet grappig.

Apágate para Tim, por favor.
Uit voor Tim, alsjeblieft.

¿Esa basura de Tim dijo que yo gustaba de él?
Zei die engerd van een Tim dat ik op hem viel?

Él dice en 1 Tim.
Zij zegt in 1 Tim.

Tim es un anfitrión muy cálido.
Jurgen is een heel charmante gastheer.

Tim es un anfitrión amable,
Caroll is een geweldige gastheer;

Deja que Tim nos cuente del pasado.
Laten we met Tim praten over vroeger.

¿Quién es Tim Conway?
Wat is een Tim Conway?

Yo creía que era Tim.
Ik dacht dat het Tim was.