Examples of using Lazarus in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Het lazarus met zijn vrienden.
Hij was lazarus, ging vechten
Wie wordt er zo lazarus en gaat dan naar de bibliotheek?
Een beetje lazarus, maar ik denk dat het werkt.
Ik moet lazarus zijn geweest.
De kern van Lazarus' theorieën wordt gevormd door wat hij appraisal noemde.
Ik lag lazarus in mijn wagen. Dronken.
Lazarus werd vooral bekend door zijn onderzoek naar coping.
Lazarus brengt haar naar zijn huis
Hij wilde vóór alles Lazarus, Marta, en Maria zien.
Maar,' zei Lazarus,‘wij hebben geen paaslam.
Is hij lazarus? Waarheen?
Omdat ik niet lazarus wil worden. Waarom?
D'Artagnan was lazarus. De enige keer dat ik hem zo gezien heb.
Je bent lazarus. Jij bent lelijk.
Is hij lazarus? Waarheen?
Lazarus. De Ridders van.
Het geheim is dat hij lazarus is. Kun je dat?
Het geheim is dat hij lazarus is. Kun je dat?
Tony Lazarus zijn kerk is niks waard!