Examples of using Onvruchtbaar in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Daar word je onvruchtbaar van.
Ik ben compleet onvruchtbaar.
Ik heb gezegd dat ze onvruchtbaar is.
Van liegen word je onvruchtbaar.
Blijkbaar ben ik toch niet zo onvruchtbaar.
maar die is onvruchtbaar.
Je zei altijd dat je onvruchtbaar was.
Daarvan worden mannen onvruchtbaar.
Ik dacht dat ik onvruchtbaar was.
Het hele team van '85 is onvruchtbaar.
En ik weet vrij zeker dat ik onvruchtbaar ben.
Je bent niet onvruchtbaar.
Gezond, maar onvruchtbaar.
Esther was onvruchtbaar.
Je bent niet onvruchtbaar. Ik ben onvruchtbaar.
Mijn man… is onvruchtbaar.
haar man was onvruchtbaar.
maar die is onvruchtbaar.
Chips is helaas onvruchtbaar.
Maar goed, ze heeft me verteld, dat ze onvruchtbaar geboren is.