ARE ON A PLANE in Dutch translation

[ɑːr ɒn ə plein]
[ɑːr ɒn ə plein]
in een vliegtuig zit
are on a plane
to be stuck on a plane
in een vliegtuig zitten
are on a plane
to be stuck on a plane
zitten in een vliegtuig
are on a plane
to be stuck on a plane

Examples of using Are on a plane in English and their translations into Dutch

{-}
  • Colloquial category close
  • Official category close
  • Ecclesiastic category close
  • Medicine category close
  • Financial category close
  • Computer category close
  • Ecclesiastic category close
  • Official/political category close
  • Programming category close
They're on a plane with a quarter million dollars,
Die zitten in het vliegtuig met een kwart miljoen
Just flying on a plane for example: You're on a plane, and suddenly the pilot comes out of the cockpit, and this has happened on five separate occasions.
Stel, je bent in een vliegtuig en plotseling komt de piloot uit de cockpit en dit is in vijf verschillende gevallen gebeurd.
That is what you want to experience when you are on a plane to Spain.
Dat is wat u wil ervaren als u in het vliegtuig zit naar Spanje.
You can't claim him when you're on a plane in two hours, mate.
Je kan hem niet opeisen als je in het vliegtuig zit, maat.
Bush is on a plane.
My kid's on a plane right now with a gut full of rocks.
Mijn zoon zit in een vliegtuig momenteel met zijn darmen vol diamanten.
I would be on a plane chatting up some hot stewardess.
Ik zou in een vliegtuig zitten praten met een hele sexy stewardess.
I'm on a plane and everyone's asleep!
Ik zit in een vliegtuig en iedereen slaapt!
Mac? Shouldn't you be on a plane right now?
Mac? Moest jij niet in een vliegtuig zitten?
He's on a plane.
Hij zit in een vliegtuig.
He's on a plane due back tonight.
Hij zit in een vliegtuig, hij is vanavond terug.
He's on a plane to Nicaragua.
Hij zit in een vliegtuig naar Nicaragua.
I'm on a plane, and we're taking off.
Ik zit in een vliegtuig en we gaan opstijgen.
She's on a plane from Dallas.
Ze zit in een vliegtuig uit Dallas.
I'm on a plane.
Ik zit in een vliegtuig.
She's on a plane.
Ze zit in een vliegtuig.
Vincent Sandinsky's on a plane right now.
Vincent Sandinsky zit in een vliegtuig nu.
He's on a plane to New York City right now.
Hij zit in een vliegtuig naar New York.
Yeah, I'm on a plane.
Ja, ik zit in een vliegtuig.
Your mother's on a plane. All right?
Je moeder zit in een vliegtuig. Oke?
Results: 45, Time: 0.06

Word-for-word translation

Top dictionary queries

English - Dutch