THEY GO in Dutch translation

• ze gaan
• ze lopen
• ze naar
• ze heen
• ze vertrekken
• ze naartoe
• ze heengaan
• ze komen
• ze weggaan
• ze zitten
• ze doen
• ze passen
• ze pakken

Examples of using They go in English and their translations into Dutch

Where can they go?
Waar moeten ze naartoe?

Where will they go?
Waar moeten ze heen?

They go to their parents with their problems.
Ze gaan naar hun ouders met hun problemen.

What? If they go, it's all over for us?
Als ze vertrekken, is het gedaan, hè. Wat?

I know where they go. No.
Ik weet waar ze heengaan. Nee.

As soon as they go out with the booty, I stuck them.
Zodra ze naar buiten komen, rij ik ze klem met de Hummer.

The Dutch Knitters, they go places…….
The Dutch Knitters, ze komen overal…….

If they go, hope goes with'em.
Als ze weggaan verdwijnt ook de hoop.

They go inside and try to take it down from there.
Daar rijden ze naartoe en proberen binnen te komen.

They go slowly because they were on the pasture all summer.
Ze lopen langzaam, omdat ze de hele zomer in de weide staan.

They go to a local mosque.
Ze gaan naar een lokale moskee.

When they go, come back. The whales.
Ze vertrekken, komen terug…-De walvissen.

Where would they go?
Waar moeten ze heen?

I don't know where they go.
Ik weet niet waar ze heengaan.

Not until 22 December could they go in.
Pas op 22 december mogen ze naar binnen.

They go to.
Ze zitten op.

They go into this direction.
Ze komen van deze kant af.

Before they go, do something.
Voor ze weggaan, doe iets.

See which direction they go. Watch.
Let goed op waar ze naartoe vliegen. Kijk.

They go to Morocco with Bob and Bing.
Ze gaan naar Marokko met Bob en Bing.