Voorbeelden van het gebruik van Flugticket in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Kein Bargeld. Ein Flugticket.
Nee, een vliegtuigticket.Du hast schon ein Flugticket.
Er hatte ein Flugticket nach Argentinien, das Sie bezahlt haben.
Wir haben ein Flugticket nach Atlanta.
We hebben een ticket naar Atlanta.Ich sehe ein Flugticket, einen Pass und ein US-Visum.
Een paspoort en een VS-visum. Ik zie een vliegtuigticket.Pass, Geld, Flugticket.
Paspoort, geld, vliegticket.Ihr Flugticket.
Uw ticket.Hier ist dein Flugticket.
Hier is je paspoort en je vliegtuigticket.Zerreiß dein Flugticket.
Verscheur je vliegticket.Die schickten mir sogar das Flugticket.
Ze stuurden me zelfs een ticket.Hier ist das Flugticket für Sie.
Hier is een vliegticket voor jou.Kauf dir ein Flugticket.
Koop een ticket.Du gabst mir einen Ausweis und ein Flugticket.
Je gaf me een paspoort en een vliegticket.Aber Sie können sich ja wohl ein Flugticket leisten.
Maar u kunt vast wel een ticket betalen.Der Pass und das Flugticket.
Het paspoort en vliegticket.Billiger als ein Flugticket.
Goedkoper dan een ticket.Ich kaufe dir ein Flugticket.
Ik koop een vliegticket voor je.Sir, darf ich Ihr Flugticket sehen?
Meneer, mag ik je ticket zien?Und letzte Woche fand er ein Flugticket auf deinen Namen.
Vorige week duikt jouw naam op op een vliegticket.Sie sagen mir, wie Sie Lucas Flugticket gekauft haben.
Je kunt me vertellen hoe je Luca's ticket hebt gekocht.
