Voorbeelden van het gebruik van Vliegticket in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik betaal je vliegticket.
Hij had een vliegticket naar Argentinië, waar jullie voor hebben betaald.
Ik koop een vliegticket voor je.
Paspoort, geld, vliegticket.
Dan koop ik een vliegticket.
Verscheur je vliegticket.
Met zijn tattoo krijg ik een vliegticket.
Hier is een vliegticket voor jou.
Ik regel een vliegticket.
Je gaf me een paspoort en een vliegticket.
Bedankt voor de slaapplaats, en voor het vliegticket.
Het paspoort en vliegticket.
Ik koop een vliegticket voor je.
Vorige week duikt jouw naam op op een vliegticket.
Ik kon amper het vliegticket betalen.
Hier. Hier is je vliegticket.
Vliegticket. Klaar?
Haar vliegticket. Haar werkvergunning en haar nieuwe paspoort.
Haar vliegticket. Haar werkvergunning
En uw vliegticket. 000 dollar.