TEIG - vertaling in Nederlands

• deeg
• beslag
• dough
• taartdeeg
• het deeg

Voorbeelden van het gebruik van Teig in het Duits en hun vertalingen in het Nederlands

Ich mache den Teig.
Ik maak het beslag.

Arthur? Soll ich den Teig ausrollen?
Arthur? Zal ik 't deeg uitrollen?

Weißt du, wie lange der Teig braucht?
Weet je hoelang dat beslag nodig heeft?

Wie kriegst du den Teig so perfekt hin?
Hoe krijg je het deeg zo perfect?

Dann nies nicht in den Teig.
Begin met niet in het beslag niezen.

Kneten wir den Teig.
We kneden het deeg.

Haben Sie noch Teig übrig?
Hebt u nog beslag over?

Ich brauche den Teig.
Ik heb dat deeg nodig.

Mein Koch hat den Teig zubereitet.
En mijn kok maakte het beslag.

Ich brauche den Teig.
Ik heb dat beslag nodig.

Admiral, Sie machen den Teig.
Admiraal, u maakt deeg.

Du hast den Teig gemixt.
Jij mengde het deeg.

Ja.- Schütte den Teig rein.
Ja. Doe het beslag erin.

Roll den Teig aus.
Rol het deeg uit.

Wir essen einfach den Teig.
Misschien moeten we gewoon het beslag opeten.

Ich mag den Teig.
Ik hou van het beslag.

In Form von rohem Teig, mit Ausnahme der Garnitur.
In de vorm van ongebakken deeg, met uitzondering van garnituur.

Die Zucker im Teig caramelisieren zu einer Kruste.
De suikers in het deeg karamelliseren in de korst.

Habe ich Teig im Gesicht?
Heb ik deeg op mijn gezicht?

Wie kocht man Teig für Pizza?
Hoe kook je deeg voor pizza?