Voorbeelden van het gebruik van Cupcake in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Marcel, Duncan, haal hem uit die cupcake en zet hem op de trein.
Ben je jarig? Of cupcake.
Het zat in een cupcake.
Ik weet niet, wat er zo christelijk is aan het versieren van een cupcake.
Hallo, mijn kleine cupcake.
Een muffin is een kale cupcake.
Heb je voor hem een cupcake gekocht?
Wie heeft m'n whisky en m'n cupcake?
Hou je mond. Als een cupcake.
Hier, een cupcake.
Wie wil er een cupcake?
Ga je me helpen, cupcake?
Een drankje en een cupcake.
Wie wil er een cupcake?
Leg die cupcake terug.
Oeps. Excuseer. Kan ik Cupcake zien?
Ik zie eruit als een cupcake.
Heb je zo'n cupcake gegeten?
Mama moet alleen weten of je een cupcake hebt gegeten.
Ik wil gewoon een cupcake en in bad.