Voorbeelden van het gebruik van Kasper in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Het gaat om Kasper.
agent Kasper.
Wat moet ik nu doen, Kasper?
Wat moet ik nu doen, Kasper?
Vanaf toen regeerde Alexander alleen, hoewel Kasper pas in 1514 officieel als hertog werd afgezet.
Om een deling van het gebied tussen zijn zonen Kasper en Alexander de Hinkende te verhinderen, liet Lodewijk I de Zwarte vastleggen
Of Kasper werkelijk op grond van zijn geestelijke gesteldheid niet in staat was zijn ambt waar te nemen
Vraag Kasper.
Het was Kasper.
Maatjes zeggen Kasper.
Kasper kwam hem betalen.
Goed gedaan, Kasper.
Ik heet nu Kasper.
Maak je aantekeningen, Kasper?
Kasper kwam hem betalen.
Weetje Kasper, m'n ex?
Zie je dat, Kasper?
Ik wil Kasper Eriksen spreken.
Kasper, ik ga schieten.
Kasper, kom eens hier?