Voorbeelden van het gebruik van Schoenmaker in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
We hebben een tandarts, een schoenmaker.
Hij was schoenmaker.
Goeiemorgen, schoenmaker.
Jij bent de schoenmaker.
We hadden dezelfde schoenmaker.
Ik schoenmaker. Vader schoenmaker.
Ma wil dat ik met een schoenmaker trouw.
Grootvader schoenmaker.
Ken je het verhaal van de schoenmaker en de elfjes?
Dan kon hij met die schoenmaker praten.
Ik zie dat je schoenmaker ziek is.
Gelukkig ben ik schoenmaker.
Daar hebben we een tandarts, een schoenmaker, verschillende medici.
En al ben ik maar een schoenmaker lk vertel ze behoorlijk goed.
Ik geloof dat hij een schoenmaker was.
Schat, het is de schoenmaker. De schoenmaker.
Wat? Ik ben schoenmaker.
We hadden dezelfde schoenmaker.
Ik was vroeger een schoenmaker.
Hoe wist je dat ik schoenmaker was?