BISCUIT in English translation

• biscuit
• sponge cake
• bisque
• biscuits

Examples of using Biscuit in Dutch and their translations into English

Brood, biscuit, dat soort dingen.
Bread, biscuits, that sort of thing.

Split erwt en kreeft biscuit.
Split pea and lobster bisque.

Nee, je bent een idioot, Biscuit.
No, you's a moron, Biscuit.

Bloem voor speciale toepassingen zoals taco's en biscuit.
Flour for special applications such as tacos and biscuits.

De Biscuit Man. Wie is de Biscuit Man?
The Biscuit Man. Who's the Biscuit Man?

Pameron Tucker, je hebt je overtroffen met deze biscuit en jus.
Pameron Tucker, you outdid yourself on these biscuits and gravy.

Goed, ik geef je de Biscuit Man.
All right, I will give you the Biscuit Man.

Nee, het is Amerikaans biscuit.
No, they're biscuits.

Jij bent een oen, Biscuit.
You's a moron, Biscuit.

Ja, we soppen onze biscuit erin.
Yes. We dunk biscuits into it.

Dat is Jamal. Biscuit z'n oudere broer.
That's Biscuit older brother. That's Jamal.

Luchtige snackreep met praliné en biscuit.
Airy snack bar with praliné and biscuits.

Dat is Jamal. Biscuit z'n oudere broer.
That's Jamal. That's Biscuit older brother.

Breng een dunnere laag crème op het eerste deel van het biscuit.
Apply a thinner layer of cream on the first part of biscuits.

Nou, boter mijn kont en noem me een biscuit.
Well, butter my butt and call me a biscuit.

Kom hier, Biscuit.
Biscuit, come here.

We kunnen het op de biscuit smeren.
We could put it on the biscuits.

Hij was haar lieveling. She Biscuit.
He was her favorite. She Biscuit.

Burger! Nee, Biscuit of zoiets.
Burger! No, Biscuits or something.

Moeder. Biscuit. Biscuit.
Mother… Biscuit. Biscuit.