Examples of using Redeneren in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Redeneren verschaft geen antwoord.
Hij en gedachten lezen zijn heel goed, redeneren ze.
Je mag niet in segmenten redeneren.
Je kunt niet redeneren met een idioot.
Dat is opmerkelijk verfijnd redeneren, Howlyn.
Met 'n gek kun je niet redeneren.
Ik kan met hem redeneren.
Wreedaardig maar toch in staat tot menselijk redeneren.
Vandaag bereik ik de leeftijd van het redeneren.
Niemand weet meer over redeneren dan hij.
Ik zei toch dat je met haar niet kunt redeneren.
Ongelofelijk. Hij heeft een geheugen en kan redeneren.
Ik kan nu niet redeneren.
Hij heeft een geheugen en kan redeneren.
En je kan niet redeneren met een baby.
Ongelofelijk. Hij heeft een geheugen en kan redeneren.
Inderdaad? Ik moet redeneren met haar.
Ik snap het. Je leert logica en ruimtelijk redeneren.
Met een harige, zwarte dwerg. Rot op! Ik kan niet redeneren.
Niemand weet meer over redeneren dan hij.