Examples of using Reken in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Ik reken op jou om haar naar huis te brengen, persoonlijk.
Ik reken later wel met je af.
Ik reken erop dat alles goed zal verlopen.
Ik reken op je, makker!
Ik reken huur.
Ik reken wel met hen af. Neem even de tijd.
Reken op zorgvuldig geselecteerde modellen
Reken op 1-5 werkdagen alvorens jouw Dreadfall wordt verstuurd.
Reken op 3 tot 4 uur om de stad te verkennen.
Reken op mij, meneer.
Ik reken gauw met hem af.
Ik reken op je, Janson.
Ik reken op je. Ja, ik.
Voor kussen reken ik extra.
Ik reken wel af met de politie.
Reken snel en efficiënt af met de oorlogsmachine.
Reken uit hoe ver de berg van je af staat.
Reken bij ons steevast op expertise.
Ik reken weer op je.
Ik reken op haar met het binnenhalen van gasten.