Examples of using Stoort in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Het stoort u, nietwaar?
Stoort het u?
Toch stoort gegevensverzameling me.
Dat stoort je? Echt?
Het echte leven stoort vandaag.
Stoort het als we mijn ouders gaan bezoeken op weg naar Oyster Bay?
Stoort je dat nu?
Je stoort ons.
Het stoort u. Mijn vrouw en de majoor.
En dit stoort hen zeer vlug.
Het stoort je, hè?
Het stoort me.- Niet doen.
Zelfs als Dylan zelf stoort.
Het kind stoort haar.
Ja, het stoort. Ik heb hem van een oen.
En je stoort Ted nooit als hij golft.
Stoort je dat?
Sneeuwval stoort vooral tv-ontvangst via satelliet.
En dit feit stoort zowel consumenten als artsen enorm.
Wat aan mij stoort je zo erg?