Voorbeelden van het gebruik van Marcus in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Ik ben Marcus Cole van de leerlingenraad.
Ich bin Marcus Cole, der Schulsprecher.Marcus Antonius mag niet met Caesar in de curia naar binnen.
Markus Antonius darf die Curia nicht gemeinsam mit Cäsar betreten.Marcus, hè? Je hebt geen smaak?
Du hast üblen Geschmack. -Marcus, ja?Marcus, jij speelt toch?
Marcus, du spielst doch, oder?Hij heet Marcus Becker.
Er heißt Markus Becker.Michaela?- Marcus wimpelde me net af?
Marcus ließ mich abblitzen. -Michaela?Wat denk je van Verina, dochter van Marcus Verinus Paullus?
Und Verina, die Tochter von Marcus Verinus Paullus?Zeg eens hallo, Marcus.
Markus, sag hallo.Weet je nog wie Marcus Werner is? Wacht even.
Marcus Werner, erinnern Sie sich? Moment mal.Ik vermoord je… Je had gelijk, Marcus.
Ich bringe Sie um, Sie… Sie hatten recht, Marcus.Ik heb de oproepen voor Marcus Wolf. Bingo!
Ich hab die Telefonmitschnitte von Markus Wolf Investments. Bingo!Marcus, lang geleden!
Marcus, ist verdammt lange her!Je was je lunch vergeten, Marcus.
Du hast dein Mittagessen vergessen, Marcus.Nou, misschien alleen uit Mattheus en Marcus.
Na ja, vielleicht nur Matthäus und Markus.Marcus, heb je wel geluisterd?
Marcus, hast du überhaupt zugehört?Ze is dood gevonden, Marcus.
Man fand sie tot auf, Marcus.Ik lees voor uit de boeken van Mattheus, Marcus, Lucas.
Ich lese nun aus den Schriften von Matthäus, Markus, Lukas.Marcus lust geen watermeloen.
Marcus isst keine Wassermelonen.Werkt hij daar? Marcus. Marcus.
Und er… Er arbeitet da? Marcus.- Marcus.Ik bedoel Marcus Wolf.
Ich meinte Markus Wolf.
