Voorbeelden van het gebruik van Oefen in het Nederlands en hun vertalingen in het Duits
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Medicine
-
Ecclesiastic
-
Financial
-
Ecclesiastic
-
Computer
-
Official/political
-
Programming
Oefen je voor je kleine auditie?
Ga nu naar huis en oefen je schaakspel.
Maar ik oefen tijdens lunch.
Ik oefen alleen.
Oefen telkens opnieuw alle contactvaardigheden.
Dat oefen ik elke avond met mama.
Oefen jij je wals nu maar.
Oefen je je Engels door vreemden aan te spreken?
Ik oefen niet voor de olympische spelen, oké?
Ik oefen vaak, want ik heb geen vrienden.
Anticipation- Oefen je vermogen om te anticiperen en reageren snel.
Oefen de draaien. Half zes!
Eet en oefen je tegelijkertijd? Wacht?
Oefen je thuis met 'n stopwatch?
Luc, oefen met je broer.
Ik oefen niet eens.
Hoe vaak oefen je eigenlijk?
Hé, oefen je voor de spiegel?
Oefen je Engels?
Oefen je voor een toernooi of iets?