Examples of using Juichen in Dutch and their translations into English
{-}
-
Colloquial
-
Official
-
Ecclesiastic
-
Medicine
-
Financial
-
Computer
-
Ecclesiastic
-
Official/political
-
Programming
Te dansen, klappen, juichen, schreeuwen, zweven!
De Scythen, opgetogen, juichen van vreugde.
Ik denk dat ik te veel schreeuw en juichen.
Kijk ze eens juichen voor een Greyjoy.
Vanaf het moment dat we aankwamen juichen we hartelijk door het personeel.
Zij zullen juichen in de Here.
Wij juichen de invoering van milieuvriendelijker visserijmethoden toe.
Wij juichen, als iets wat we willen en zijn enthousiast.
Hij zal over u juichen met gejubel.
Het enige wat je hoeft te doen is juichen.
Bij Buckingham Palace juichen de mensen zich hees.
Duizenden mensen juichen de terroristen toe.
De meeste mensen juichen de door Gorbatsjov in de afgelopen jaren genomen initiatieven toe.
Alle Fransen gaan juichen om de arrestatie van Jouhaud.
Hij zal over u juichen met gejubel.
Dan zult gij juichen.
Dan mogen jullie keihard juichen.
Wel, drie juichen voor jou, zoon.
Ze juichen voor Blanca!
Maar was verrukt dat mensen voor hem juichen.